E-mail Rob

Terug naar de HOME-pagina
Archief februari 2007

Hier waren we (26 februari 2007)
En daar gaan we naartoe...

Mijn vader en ik -vervolg (26 februari 2007)
Nadat mijn vader de volgende dag, nog steeds in verdoofde toestand, naar een psychiatrische kliniek was afgevoerd, begon mijn moeder te vertellen. Ze had inmiddels het nodige gehoord van collega´s en vrienden die allemaal veel meer bleken te weten dan wij. Mijn vader had sinds een jaar of twee een dubbelleven gehad. In Parijs had hij een maîtresse: een vrouw die een bar runde o.a. opgezet met ´zijn´geld. Nu werd ook duidelijk waar die kwart miljoen was heengegaan, want we wisten zeker dat wij van dat geld niet veel of helemaal niets hadden gezien.
Ook vertelde mijn moeder dat dit niet de eerste keer was. Zo erg als nu was het nooit geweest, maar er waren sinds jaren hevige crisissen geweest. Zo was er een zekere Magda, toen ik een jaar of vier was. En een dame die tot vlak voor hun vertrek vanaf Schiphol geloofde dat ze met mijn vader zou trouwen en in zijn Franse kasteel zou gaan wonen, toen ik

De val van Icarus
Henri Matisse

een jaar of acht was. Of het nijlpaard dat op Schiphol zou aankomen, een speciale gebeurtenis waarbij mijn vader als directeur van Amsterdam natuurlijk aanwezig moest zijn. Maar het nijlpaard bleek een platinablonde Finse stewardess, zo werd door mijn moeder geconstateerd, die hem – door haar moeder argwanend gemaakt – was gevolgd.

Toen heb ik me dat niet zo gerealiseerd, maar naderhand begon het me steeds meer te verwonderen dat mijn moeder iedere keer weer, ook na Parijs, met mijn vader verder ging, hem blijkbaar alles vergaf en er verder ook binnen het gezin niets meer aan de hand leek te zijn, geen hard feelings, geen verwijten, helemaal niets. Er werd gewoon niet meer over gepraat en alles leek weer een gezellig leuk gezinnetje, met mijn moeder die voor het huishouden zorgde en de gasten ontving en mijn vader die de centjes verdiende en zich gedroeg als een echte pater familias. Toch begon langzaam te dagen, en dat proces is nog niet helemaal afgelopen, dat er al sinds ik heel jong was, iets fundamenteel mis was bij ons thuis. Ik begreep nu waarop mijn zus en ik een aantal keren plotseling uit huis moesten en, van de ene dag op de andere zonder opgaaf van redenen, bij familie of vrienden gingen logeren, voor enkele weken meestal. Als we thuis terugkwamen ging het oude leventje weer door. Wij wisten toen absoluut niet wat er aan de hand was geweest, maar er moeten zich het nodige hebben afgespeeld, begreep ik na al die verhalen van mijn moeder.

Zo is het ook na Parijs gegaan. Ik weet nog dat ik vooral kwaad was op mijn vader omdat hij er zo mooi ´tussenuit geknepen´ was met een slaapkuur van zes weken in die psychiatrische inrichting, terwijl mijn moeder en ik met de brokstukken bleven zitten. Toen hij weer bij zijn positieven was, waren we verhuisd naar Nederland, woonden we op twee gehuurde kamers aan de Pomonalaan in Den Haag en mijn verblijf voor nog een jaar in Frankrijk om eindexamen van het Lycée te doen, met financiële hulp van enkele vrienden, was geregeld.
Op de een of andere manier was ons allemaal duidelijk dat er niet gepraat werd over de voorbije periode, en dat deden we ook niet. Althans niet als hij erbij was. Zonder het er ooit over gehad te hebben, wisten we dat we dat niet aan de orde konden stellen en kozen onbewust voor ´pais en vree´. Ik heb hele gebeuren en alles wat eraan voorafging en ermee te maken had min of meer uitgeblokt tot enkele maanden voordat mijn vader stierf, ruim twaalf jaar later, toen ik hem een brief over deze en andere zaken uit mijn jeugd stuurde.

Ook na Parijs was het niet afgelopen met zijn overspelige gedrag. Rond 1970 werd weer duidelijk dat hij een vriendin had. Deze keer waren de vele uren van nachtelijke afwezigheid verborgen door een nieuwe hobby: sportvissen aan het strand, op havenhoofden en golfbrekers. Er waren hengels en pakken aangeschaft, allerlei aas en speciale apparatuur om onder de meest extreme omstandigheden warm te blijven. Ik ben ervan overtuigd dat hij ook menig visje heeft gevangen in de Noordzee, zeker in het begin van zijn hobby, maar een vriend van me vond het toch nodig te vertellen dat hij mijn vader met een jonge vrouw, diep in de nacht, door Rotterdam had zien rijden, terwijl wij dachten dat hij op een havenhoofd stond… Die keer, mijn ouders waren bijna vijfentwintig jaar getrouwd, bleek de maat vol voor mijn moeder. Ondanks zijn smeekbeden moest hij vertrekken, ging samenwonen en hertrouwde zodra de scheiding tussen mijn ouders was uitgesproken. Vanaf die tijd heb ik weinig contact met hem gehad, een enkel bezoek met Hanneke bij hem thuis, een enkele ontmoeting elders en een onbeantwoorde brief, dat was het ongeveer.

In 1977 stierf hij, op zestigjarige leeftijd, een half jaar jonger dan ik nu ben. Enkele maanden later werden mijn zus en ik bij een Haagse notaris ontboden over de erfenis. Gewaarschuwd, vroegen we vóór eventuele aanvaarding een zogenaamde boedelbeschrijving. De notaris kon daarover kort zijn, de erfenis bestond hoofdzakelijk uit een schuld van fl 500.000 aan de KLM, de oorspronkelijke schuld plus opgebouwde rente. Er was nooit een cent terugbetaald. Die schuld hebben mijn zus en ik niet aanvaard, we voelden ons niet verantwoordelijk om de KLM terug te betalen.
Aan mijn vader heb ik wel eens gevraagd waarom hij niets terugbetaalde. Hij zei: “Ik weet veel te veel van de KLM, zeker van hun salarisbeleid voor hoge medewerkers in het buitenland, ze zouden niet willen dat ik daar iets over naar buiten bracht. Nee, ik betaal ze geen cent, ze kunnen me er niet toe dwingen.” Toch leek het me verschrikkelijk om met zo´n schuld te leven. Hij vond van niet: “Als je met zo´n schuld vrij rondloopt, beschouwt iedereen je als uiterst kredietwaardig en kun je makkelijk nog meer lenen.” (wordt vervolgd)

Mijn vader en ik - vervolg (24 februari 2007)
In de jaren die volgden was ik vooral druk met school en vrienden. Met de scooter ging in ´s zomers lang op vakantie door Frankrijk, Duitsland, Nederland en België. Het was een heerlijke tijd, ik leerde de Franse en Amerikaanse taal goed spreken én Parijs kennen. Het redelijk strenge Franse schoolsysteem met veel aandacht voor cultuur, taal, geschiedenis en filosofie beviel, ondanks de geregelde protestacties die ik uitvoerde, goed.

Hoofdgebouw van het Lycée Internationale
in St Germain en Laye

Eind 1963 ontmoette ik Susan W. Toen mijn moeder ontdekte dat we samen sliepen, was ze (zoals gebruikelijk) volkomen in paniek, of althans, daar leek het op. Ik zou wel van mijn vader te horen krijgen dat dit echt niet kon op mijn leeftijd (ik was net zeventien). Die avond vroeg mijn vader me mee te gaan voor een autoritje, voor een gesprek ´van mannen onder elkaar´, zoals hij zei. Net als het gesprek over Virginia Bell (zie 15 februari 2007) werd door hem geen enkele afkeuring of oordeel over mijn gedrag uitgesproken. Wat hij me wel op het hart drukte was om condooms te gebruiken. Toen ik hem verzekerde dat we dat al deden, was de kous af en reden we naar huis.

Tegen de zomer van 1964 werd langzaam aan duidelijk dat er iets mis was met mijn vader. Mijn moeder vertelde daar in grote lijnen wel iets over, maar probeerde het toch zoveel mogelijk voor zich te houden. Er was iets mis met geld en er was nog meer mis. Dat begon echt duidelijk te worden tijdens de avonden dat mijn vader wel thuis was. Ook nu kon ik de gesprekken niet verstaan, hoewel ik ze bovenaan de trap wel eens probeerde af te luisteren, maar het was een ernstig conflict, dat was onmiskenbaar. Op een dag vertelde mijn moeder dat hij die nacht niet was thuisgekomen. Ze vertelde dat ze mijn vader (voor de zoveelste keer) onder druk had gezet, dat ze nu ´alles´ wilde weten, en geen genoegen meer nam met smoezen en praatjes. Ze had geëist dat hij de avond ervoor alle papieren e.d. mee naar huis zou nemen. En dat hij open kaart zou spelen. Maar hij was niet thuisgekomen en had ook niets van zich laten horen. Alhoewel hij vaker niet thuis kwam of thuis sliep, liet hij altijd wel iets horen. Ook op kantoor was hij niet verschenen.

De dag erna werd gebeld door de Parijse politie. De niet afgesloten auto van mijn vader was aan de oever van de Seine gevonden met paspoort, portefeuille en papieren er nog in. Dat was schrikken. Voorzover ik kan nagaan hebben we nooit serieus gedacht aan zelfmoord. Ik kon me dat in ieder geval niet voorstellen. De Seine? Voor zo´n goede zwemmer als hij. Maar waar hij dan wel was bleef een raadsel dat ons allemaal bezighield. Het was allemaal heel angstig.
Mijn moeder moest naar Parijs voor nadere informatie bij de politie. Ook ging ze praten op kantoor en snel daarna begonnen alle alarmbellen te rinkelen bij de KLM. Een accountant kwam per vliegtuig naar ons toe en vertelde dat al sinds 1962 door mijn vader te veel geld was opgenomen van een rekening courant waarover hij als directeur de beschikking had. Steeds, tijdens controlebezoeken, had hij de accountant uit Nederland weten te overtuigen van de tijdelijkheid van die leningen, maar het bedrag dat tekort was liep elk jaar alleen maar op en was inmiddels aangegroeid tot fl 250.000, een kwart miljoen gulden, een bedrag waarvan ik me geen enkele voorstelling kon maken, zo groot leek het me.

Kort daarop werd namens een andere vertegenwoordiger van de KLM meegedeeld dat we het huis binnen enkele weken moesten verlaten omdat mijn vader per direct op non-actief was gesteld en ontslagen zou worden zodra mogelijk. We hadden nauwelijks geld in huis. Er zat niets anders op dan bepaalde waardevolle spullen te verkopen zoals de smeedijzeren bar + krukken, notenhouten eettafel met zestien stoelen en allerlei ander meubilair. Het was een idiote tijd, waanzinnig druk om te verhuizing naar Nederland te regelen. Allerlei mensen over de vloer, vrienden die juist wel kwamen en anderen van wie we niets meer hoorden. En steeds maar die onzekerheid over de afwezigheid van mijn vader. Maar ook daaraan kwam een einde toen hij zo´n twee weken na zijn verdwijning op een avond aanbelde en ik hem opendeed aan het grote tuinhek. Hij zag er afschuwelijk uit, lijkbleek en magerder dan ik hem ooit gezien had, Hij keek me niet aan. Een dokter werd direct geroepen en dezelfde avond kreeg hij een verdovende injectie. (wordt vervolgd)

Mijn vader en ik (23 februari 2007)
Na de IATA-jaren (zie 14 en 15 februari 2007), in 1958, brak een nieuwe fase aan in de loopbaan van mijn vader. Vele malen vertelde mijn moeder me zijn carrièreperspectief. Hij zou directeur worden van een grote buitenlandse vestiging van de KLM, waarschijnlijk Parijs, daarna van bijvoorbeeld Londen of New York. Waarna we zouden terugkeren in Nederland en hij een directiefunctie in Nederland zou krijgen.

Maar eerst was er een ´oefenperiode´ voor die buitenlandse banen, als directeur van de Amsterdamse vestiging van de KLM, ook wel de eerste buitenlandse vestiging genoemd, omdat het hoofdkantoor in Scheveningen stond.

Ondanks dat de buitenlandse reizen nu voorbij waren, was hij ook nu niet veel thuis. Altijd waren er extra klussen in Amsterdam, op Schiphol of elders, ook in de avonduren en op de weekenden. En er waren korte reizen naar het buitenland.
Het perspectief van een verhuizing naar het buitenland had voor ons thuis, iets spannends, maar we voelden ook weerstand en angst voor het onbekende. Begin 1961 werd duidelijk dat mijn vader het jaar erop de directiefunctie in Parijs zou krijgen. Er werd nog even overwogen om mijn zus en mij in Nederland achter te laten, in een pension in Scheveningen, maar dat ging gelukkig niet door. We zouden met het hele gezin in begin 1962 verhuizen, mijn vader zou al eerder naar Parijs gaan om zich op zijn taak voor te bereiden in het kantoor aan de Avenue de l´Opéra.

Eenmaal bezochten we hem tijdens die periode, en meteen werd duidelijk dat we terecht zouden komen in een heel andere wereld: van hotels, grote duur ingerichte huizen, restaurants en theaters. In een zijstraat van de Avenue de l´Opéra maakten we kennis met de Baskische Marie, die een klein restaurant dreef, waar mijn vader blijkbaar kind aan huis was, te oordelen aan de amicale manier waarop hij met haar en enkele gasten omging. Het was allemaal heel bijzonder, we gingen naar een jazzclub (The Blue Note, geloof ik) en daarna naar de Hallen waar we onze ogen uitkeken naar al dat gedoe met vlees, vis en groenten en we aten natuurlijk kikkerbilletjes. Mijn vader legde me uit hoe het Parijse metrosysteem werkte en ondanks hevig protest van mijn moeder mocht ik op een middag alleen op pad in Parijs met tien francs op zak en een metrokaartje.

In de lente van 1962 verhuisden we naar Parijs. Het was inderdaad een andere wereld dan die van de Harstenhoekweg in Scheveningen. We kwamen terecht in Le Vésinet, een dure voorstad van Parijs, 34 Boulevard des États-Unis. Een kast van een huis achter een groot hek en een ronde oprijlaan plus grote tuin aan de achterkant. In de tuin stond een apart huisje waar een echtpaar woonde, van wie de man voor ons werkte als chauffeur en tuinman en de vrouw als werkster. Ook kwam direct een au-pair in dienst. Ook in Frankrijk zagen we onze vader nauwelijks. ´s Ochtends vroeg vertrok hij met chauffeur in zijn gloednieuwe DS naar Parijs, een afstand van 28 km, waarover meer dan twee uur gedaan werd. En pas ´s avonds laat kwam hij weer terug, vaak als ik al in bed lag. Wel hadden we luxe vakanties met het hele gezin, in Nice en Cannes, in hotels van naam direct aan de grote boulevards aan zee.

Nu ik dit opschrijf realiseer ik me pas goed dat ik in die Franse periode steeds meer een leven ging leiden, apart van het gezin, waar ik tot dan toe onderdeel van was geweest. In de eerste maanden was ik nog wel veel thuis, toen ik nog veel tijd besteedde aan Frans (en Amerikaans) leren begrijpen en spreken, maar al snel kreeg ik veel vrienden en kennissen op de internationale school in St Germain en Laye, en samen met hen bracht ik het overgrote deel van mijn tijd door. Zeker toen ik bevriend raakte met David, de zoon van een Amerikaanse generaal, die in de Rue Piccini, vlakbij de Étoile woonden. Daar ging ik de meeste weekenden naar toe en sliep er op vrijdag- en zaterdagnacht. Maar ook doordeweeks wist ik vaak ´s avonds weg te slippen. Met mijn Vespa scooter was ik zo in Parijs, bij David of bij een andere vriend of vriendin. Ik at meestal wel thuis met moeder, zus en au-pair, maar afgezien daarvan zat ik op mijn kamer of was weg en had weinig contact met m´n moeder en vier jaar jongere zusje. (wordt vervolgd)

Mijn vader... (vervolg) (15 februari 2007)
Die grote groene koffer zat boordevol erotische fotoblaadjes. Ik had tot dan nooit zoiets gezien, blote borsten hooguit verondersteld onder meisjesbloesjes of badbakken in het zwembad of op het strand. Deze blaadjes sloegen alles. Ik nam er lukraak een paar mee naar mijn kamer, keek mijn ogen uit en was de rest van de avond  in de ban van borsten en buiken.

In de maanden erna werkte ik de inhoud van de koffer systematisch door. Honderden blaadjes en boekjes met vooral Amerikaanse dames met grote borsten. En Frans aandoende fotoromannetjes, in meer herrderlijke sfeer, waarin frivool geklede boerinnetjes zich in de hooiberg of stal (bijna) uitkleedden. Ik kon er geen genoeg van krijgen. Mijn kennis van de Engelse taal, met weliswaar beperkte vocabulair, nam flink toe. Enkele boekjes gingen verder, daarin waren zelfs blote mannen te zien. In vergeliljking met de porno uit de jaren zeventig had het allemaal niet veel te betekenen, geen schaamhaar te bekennen, evenmin als de daad zelf. Maar opwindend was het zeker. Die ervaring moest gedeeld worden.

Virginia ´Ding Dong´ Bell
48-24-35 inch
- in uiterst decente kleding -

Schoolvriendje Frank H. speelde vaak bij ons thuis, we hadden samen een timmerhobby, werd in het geheim betrokken. Al snel zaten we op de grond van mijn kamertje linkshandig met een hamer op een plankje met spijkers te slaan, terwijl we met onze rechter hand opgewonden boekjes doorbladerden. Onderwijl angstig luisterend naar mogelijke voetstappen in de gang van mijn moeder, die ieder moment kon aankomen met thee of limonade. De boekjes verdwenen dan snel onder m´n bed en we timmerden er lustig op los. Wat waren we toch een brave jongens, moet mijn moeder (toen nog) gedacht hebben.

Het allerspannends in die koffer was een aantal grote filmspoelen. Maar heel ingewikkeld om iets van te zien te krijgen. Wij hadden een smalfilmprojector, maar die durfde ik ´s avonds niet op te stellen, dat was een hele toestand. Toch wilde ik de films zien. De mini-afbeeldingen op het celluloid waren zo klein dat daar niets aan viel af te zien. In de koffer zat ook een viewer, een apparaatje alleen geschikt voor kleine filmspoeltjes. Na uren gepriegel, m´n inzicht in viewertechniek nam hand over hand toe, lukte het om het begin van de grote spoel door het apparaat te leiden en een stukje film te bekijken. Ik zag een dame, slechts gekleed in een schortje en voorzien van een grote plumeau, in een kamer rondhuppelen en een keukentrapje bestijgen.
Het probleem met die viewer was dat er na het keukentrapje inmiddels een berg krullende film in bed lag te knisperen. Later heb ik gehoord dat dat filmsla wordt genoemd. En die was niet zomaar weg te werken als mijn moeder thuis zou komen. Haar gewoonte was om altijd even bij mijn zusje en mij op de kamer te kijken. Eén keer, toen ik haar blijkbaar niet gehoord had, heb ik - in doodsangst - met een hele berg filmsla op mijn buik onder de dekens gelegen en gedaan of ik sliep terwijl ze me een nachtzoen gaf.

Ook in de eerste klas van de HBS was er ook belangstelling voor de ´literatuur´ waarover ik de beschikking had. Eén blaadje met Virginia Bell nam ik af en toe mee naar school en liet het aan geïnteresseerde vrienden zien. Maar op een dag ging het mis, toen ik op een middag thuiskwam. Het boekje verborg ik altijd in m´n onderbroek, in mijn schooltas was veel te gevaarlijk. Toen ik door de kamer liep gleed het opeens via mijn broekspijp op de grond. Mijn moeder zag het direct, griste het weg en riep: “Wat is dat, hoe kom je daar aan?” Ik zei niets. Even later zei ze, ook bekomen van de schrik, denk ik, “Ja, je vader heeft een fotohobby, hij studeert fotografie.” Ik zou er meer van horen als hij´s avonds thuis kwam. En inderdaad, na het eten moest ik bij hem komen, ik schaamde me diep. Hij keek me welwillend aan en zei: “ Zo Rob, ik hoor dat je ook fan van Virginia Bell bent geworden.“ Ik knikte maar wat, wist me geen raad, maar begon wel door te krijgen dat ik niet de afstraffing zou krijgen die mijn moeder had voorspeld. Ons korte gesprek werd afgesloten met zijn welgemeende raad: “Maar beter niet meer naar school nemen, da´s niet zo handig.”

Diezelfde avond vond luidruchtig gesprek plaats tussen mijn ouders. Vanuit mijn kamer kon ik het niet verstaan, maar het was duidelijk dat het over de ´hobby´ van mijn vader ging. De volgende ochtend, het was een zaterdag, hoorde ik mijn vader vertrekken naar kantoor. Ik hing dan vaak uit het raam en riep en zwaaide gedag, maar toen ik hem met die koffer zag zeulen, heb ik maar niets geroepen. Waar het ding en de gehele inhoud is gebleven, ik weet het niet. Nog weken heb ik in allerlei kasten gezocht in de hoop dat hij nog enkele boekjes of misschien wel filmmateriaal voor verdere zelfstudie had achtergehouden. Maar helaas...

Mijn vader... (14 februari 2007)
In juli 2006 heb ik op dit weblog over mijn vader geschreven als ‘bedrieger’. Iemand heeft zich ernstig gestoord aan die tekst en ik heb hem verwijderd. Niets dan goeds over de doden natuurlijk, maar na dertig jaar zat e.e.a. me blijkbaar nog zo dwars dat ik het nodig vond om in de openbaarheid oordelen over hem uit te spreken, zonder dat hij zich kon verdedigen. Toen iemand anders dat namens hem deed, heb ik me gerealiseerd dat zo’n uitspraak te ver ging. Maar is de zaak daarmee afgedaan?

Eerder heb ik in het boek Je geld of je leven, op weg naar financiële onafhankelijkheid (o.a. op pagina 43) al geschreven over de periode van 1962 t/m 1964 dat mijn ouders, zus en ik in Le Vésinet, een soort Wassenaar vlakbij Parijs woonden. Die periode, en wat erna gebeurde, heeft grote invloed op mijn leven gehad. In wat hierna volgt zal ik mijn best doen alleen dat te vertellen wat mij overkomen is, zonder oordelen uit te spreken over wie dan ook. Dat is niet makkelijk, dat moge duidelijk zijn, maar ik doe mijn best.

Mijn vader is geboren in 1917. Vrij snel na zijn HBS-diploma, verliet hij het ouderlijk huis in Amersfoort en ging filosofie studeren in Amsterdam. Die studie heeft hij niet af kunnen maken door de oorlog die inmiddels was uitgebroken. In het begin van de oorlog ontmoette hij mijn moeder en trok al snel in haar ouderlijke huis in, ze verloofden zich. Daar is hij de hele oorlog gebleven. Hij werkte bij een accountantskantoor en heeft zich af en toe, samen met de jongere broer van mijn moeder verborgen moeten houden, maar is verder, weliswaar met ondergewicht, maar zonder kleerscheuren de oorlog doorgekomen. Kort na de oorlog trouwden mijn ouders en negen maanden later werd ik geboren (in 1946).

Van het afmaken van zijn studie was geen sprake meer, er was een gezin te onderhouden. Mijn vader vond na enkele jaren een goede baan bij de KLM, op het toenmalige hoofdkantoor in Scheveningen. Daar maakte hij snel carrière, eerst op de afdeling accountancy, maar daar lag toch zijn passie niet. Hij werd actief bij de IATA, de internationale organisatie voor landingsrechten en vliegtarieven, en daarvoor reisde hij van 1952 tot 1958 de hele wereld over. Hij moet toen een soort zeemansbestaan hebben geleid, want hij

was vier tot zes maanden per jaar in het buitenland en bezocht zeker zestig landen op alle continenten.

Vaak was hij weken, soms maanden in verre landen als Afghanistan, Brazilië of Uruguay waar onderhandelingen over landingrechten voor de KLM maar moeizaam vorderden. Te oordelen aan de vele foto’s uit die tijd werd er aardig wat afgeborreld en nachtclubs bezocht, en bezoeken aan het ‘binnenland’ afgelegd en primitieve stammen bezocht. Vooral die foto’s bekeek ik grondig van mijn vader naast donkere vrouwen met blote borsten diep in het Amazonegebied. Als kinderen hebben mijn zus en ik daar weinig ‘last’ gehad van die afwezigheid van hem, we misten hem niet. Ik denk dat kinderen met vaders die wel thuis waren hun vaders ook niet zo vaak zagen. Dat was toch vooral de taak van de moeders. En wat onze vader deed was natuurlijk hoogst interessant, ook de bijzonder cadeaus die hij altijd meenam. Daar kwam nog bij dat wij vlak bij de ouders van mijn moeder woonden en veel contact hadden met Opa, Oma en de broer van mijn moeder die helaas heel jong omkwam bij een auto-ongeluk.

Ik herinner me die tijd vooral als een bijzondere en aangename tijd. Mijn vader was dan wel veel weg, maar hij schreef ons brieven, ook aan mij persoonlijk. Lange vervolgbrieven, zoals over het schoenpoetsertje Pedro (die natuurlijk een briljante carrière maakte) vanuit Rio de Janeiro. Maar ook uit Kabul en Noord Amerika kwamen bijzondere brieven en kaarten, plus later de cadeaus die we met trots op school lieten zien en die menig onderwerp van een spreekbeurt, tekening of opstel vormden. Toen ik zo’n jaar of tien, elf was kwam ik op een andere manier in contact met de reizen van mijn vader. Ergens tussen de schuifdeuren stond, achter een grijs met wit gestreept, satijnachtig gordijn, een intrigerende groene koffer beplakt met allerlei stickers van hotels uit vreemde landen. Het was een koffer die mijn vader jaren had gebruikt, maar die inmiddels vervangen was.

Tijdens een van de vele avonden dat mijn zus en ik alleen thuis waren, mijn vader op reis en mijn moeder op bezoek bij vrienden, de bovenbuurvrouw lette een beetje op, speurde ik weer eens door het huis, op zoek naar, ik wist niet wat. Op een bepaald moment ontdekte ik die koffer en maakte hem voorzichtig open, hij zat niet op slot. De inhoud ervan heeft in het kleine jaar dat er op die ontdekking volgde een belangrijke rol in mijn leven gespeeld. Het was in het laatste jaar van de lagere school. De inhoud van die koffer zou nu duizenden, zo niet tienduizenden euro’s waard zijn geweest. Helaas is hij heel plotseling verdwenen. Ik zie mijn vader er nog mee de straat oversteken.
(wordt vervolgd)

Hier waren we (4 februari 2007)
En daar gaan we naartoe...