E-mail Rob

Terug naar de HOME-pagina
Archief augustus 2007

Mijn vader en ik (26 augustus 2007)
De vorige bijdrage (25 augustus) in deze serie is misschien wat warrig, althans zo komt het op mij over. Waarom al die feiten en feitjes over geld in relatie tot mijn vader? Het is duidelijk dat het me allemaal nog niet helemaal helder is. Maar ik ga dapper door met orde scheppen in de chaos (niet overdrijven, Rob).
Hoe dan ook, ik weet zeker dat wat er in Parijs is gebeurd, jarenlang grote invloed heeft gehad op mijn leven, op hoe ik me gedroeg, hoe ik met mijn carrière (of wat er voor moest doorgaan) omging, op hoe ik met vrienden, kennissen en familie omging, en vooral dus op: hoe ik met geld omging. Tot mijn moeder en ik de huisraad van onze Parijse villa stonden te verkopen had geld nauwelijks een rol gespeeld in mijn leven, er was een hoop geld, maar ik was me er nauwelijks van bewust. Pas toen het er niet meer was, begon dat tot me door te dringen.

Na het behalen van m´n ´bac´, het Franse VWO-examen, keerde ik in juli 1965 terug naar Nederland, nog net achttien jaar oud. Mijn ouders hadden de zaken al weer aardig op een rij. Ze werkten beiden in de makelaardij, verdienden weer redelijk en hadden een mooie ruime flat aan de Zonnebloemstraat in Den Haag. Toch had ik weinig behoefte veel ´thuis´ te zijn. Via een oude padvindersvriend kwam ik in contact met een stel jongens die allemaal op de Pedagogische Academie studeerden. We besloten om een reis te maken richting Turkije.

Mijn moeder had een Lelijk Eendje, dat mocht ik gebruiken (ze wist niet ze waaraan begon). Het was een fantastische reis via Duitsland, Oostenrijk, Joegoslavië, Bulgarije naar Istanbul en Ankara. Na de zomer begon de studie in Delft, waarover ik hier al eerder heb geschreven. Enkele maanden later woonde ik op kamers aan de Regentesselaan met vriend Udo. Studeren deed ik nauwelijks. Grootste deel van de tijd was ik op de Kaag te vinden, werkend op een van de boten van de zeeverkennersgroep waarvan ik (weer) lid was geworden, maar nu in de leiding, als stuurman. Zomer 1966 leerde ik Magda kennen en voordat we het wisten waren we getrouwd (januari 1967).

istanbul

Op weg naaar Istanbul

Wat heeft dat nu allemaal met geld te maken? Niet veel denk ik. Wel had ik inmiddels geleerd om geld te verdienen. Voordat we naar Frankrijk vertrokken had ik ´s ochtends de Telegraaf rondgebracht in Scheveningen, maar in Parijs was ´bijverdienen´ er niet bij. Ik had, door mijn studie in Delft en later in Leiden, een studiebeurs. Maar toen ik met Magda trouwde moest er meer geld op tafel komen en ik werkte in o.a. bij Nationale Nederlanden (verzekeringssommen maken), bij Laurens sigarettenfabriek, Rijmenam (beiden lopende bandwerk) en in de strandstoelenverhuur voor de EMS op Scheveningen. Ook mijn ouders en Oma hielpen financieel, vooral het eerste jaar dat we getrouwd waren. Maar hoe ging ik nou met geld om?
Ten eerste gaf ik het heel makkelijk uit. Zodra het er was, verdween het. Een kwartaalbetaling van de studiebeurs werd op de dag van ontvangst omgezet in een stereo-installatie, zonder overleg met Magda, die het overigens prima vond. Toen we net getrouwd waren gaf ik bijlessen voor fl 3,50 per uur. Magda zat soms echt te wachten tot de les afgelopen was en uitbetaald om boodschappen te kunnen gaan doen.

Ten tweede leende ik makkelijk. Er was altijd wel iemand die een tientje wilde voorschieten of lenen. Ik betaalde altijd op tijd terug, desnoods leende ik het bij iemand anders, het ene gat werd met het andere gevuld. Nooit echt schulden bij de bank (dat kon toen nog niet, of ik wist het niet), maar altijd leefden we financieel op het randje. Soms verdiende ik veel geld, bijvoorbeeld in de strandstoelenverhuur. Op een mooie zomerse dag was dat eens tussen de zeventig en honderd gulden (een weekloon op een dag). Maar op weg naar huis na de lange werkdag wist ik er toch vaak al twintig of dertig gulden van uit te geven aan broodjes, een mooi boek, een LP, een cadeautje voor Magda. Er bleef toch genoeg over. Sparen? Ik geloof niet dat ooit bij me is opgekomen, altijd stond ik wel (een beetje) rood en in de schulden bij vrienden en kennissen. Niets bijzonders overigens, want voor velen van hen gold hetzelfde. Het was een zorgeloze tijd. Maar bij mij was er – nu ik er op terugkijk – misschien toch iets meer aan de hand.

Ik zei het vaak: carrière maken doe ik niet! En met geld wil ik niets te maken hebben! Het was me volkomen duidelijk dat ik met maatschappelijke status, leidinggevende posities, aanzien en rijkdom absoluut niet geassocieerd wilde worden. Ik ´wist´ het zeker, was daar heel stellig over. Maar het was geen wéten, het waren sterke, grotendeels onbewuste emoties die me dat deden zeggen en me zo lieten gedragen. Geld was vies, ik wilde er niets mee te maken hebben. En alles wat maar enigszins riekte naar maatschappelijke status stootte ik ruw van me af. Het paste prima in de tijdsgeest, maar bij mij werd het versterkt door de afkeer van die hele Parijse periode en alles wat ermee te maken had. Het ´bedrog´van mijn vader. Of beter gezegd: hoe bedrogen ik me had gevoeld door hem. Hoe dat hele mooie leventje, met veel geld, spullen en status, uiteindelijk gebaseerd bleek op leugens, bedrog en toneelspel. (wordt vervolgd)

Mijn vader en ik (25 augustus 2007)
Ook toen ik (van mijn 14de tot mijn 18de) in Parijs woonde, speelde geld nauwelijks een rol. Ik was me er in ieder geval niet van bewust. Geld was er altijd. Alles wat ik wilde, geld voor uitgaan, vakanties, kleren enzovoorts kreeg ik altijd. Op m’n 16de verjaardag stond er een scooter, een lichtgroene 125 CC Vespa op het gazon voor het huis. Met vriend Rob en David ging ik daarmee op lange vakanties in Europa. We logeerden in hotels of bij vrienden. Als het geld op was, belde ik naar huis en er werd een nieuw bedrag overgemaakt naar het dichtstbijzijnde postkantoor. Soms werd er wel wat gemopperd door m’n moeder, maar dat was alles.

vespa

Later heb ik me – tijdens groepstherapiesessies – wel eens kwaad gemaakt over al die overvloed. Ik heb mijn ouders verweten me nooit de gelegenheid te hebben gegeven ergens naar te verlangen. Ik zei: “Zelfs voordat ik bedacht had dat ik iets wilde, kreeg ik het al.” Allemaal goede bedoelingen van hun kant, natuurlijk.

Later, na het Parijse débacle, heb ik enkele keren met mijn vader gepraat over de schuld die hij had opgebouwd. Niet over hoe hij ontstaan was, maar over hoe je daar nu mee moest omgaan. De schuld die hij aan de KLM had was in 1965 fl 250.000, maar die liep elk jaar flink op, doordat er rente bij kwam. Mijn moeder wilde terugbetalen, maar mijn vader vond het flauwekul. Nooit zou hij de KLM een cent teruggeven, zei hij, dat was hij niet van plan. Maar waarom dwingen ze je er niet toe, vroeg ik. “Ze kunnen me niet dwingen, want ze weten maar al te goed dat ik veel te veel weet over wat ze uithalen met hun zogenaamde salarisbetalingen aan hoge werknemers in het buitenland.”
Maar het is toch verschrikkelijk als je zo’n grote schuld heb, hield ik vol. “Helemaal niet,” zei hij, “als je met zo’n grote schuld vrij rondloopt in Nederland, dan weet iedereen dat je uiterst kredietwaardig bent en kun je overal geld lenen.” Of hij dat ook inderdaad gedaan heeft, weet ik niet, maar het zou me niet verwonderen.

De eerste keer dat ik echt met geld te maken kreeg, was na die toestand met mijn vader in Parijs. Toen hij een slaapkuur van zes weken onderging in een psychiatrische inrichting in Nederland, en ons was aangezegd dat we het huis binnen enkele weken moesten verlaten, begon door te dringen dat er helemaal geen geld meer was. De KLM betaalde niets meer, er was nauwelijks nog geld in huis. We moesten terug naar Nederland, verhuizen, een woning zoeken, en dat alles zonder geld, want duidelijk was, dat ook als mijn vader weer bij kennis zou zijn, hij niet direct voor een inkomen kon zorgen.
In zo’n periode wordt duidelijk wie je vrienden zijn. Van de vele honderden mensen die mijn vader en moeder kenden, uit het bedrijfsleven, uit ambassadekringen, bleven er niet veel over die het de moeite vonden bij ons langs te komen of te informeren. Het waren er maar een paar die ons echt geholpen hebben plus een financiële injectie van mijn Oma, de moeder van m’n moeder. Maar we moesten het meeste natuurlijk zelf doen.

Het enige wat we konden bedenken was om een groot deel van de spullen die we hadden, en die toch nooit in de toekomstige woning zouden passen, te verkopen. Advertenties werden geplaatst en korte tijd erna verkochten mijn moeder en ik van alles: het notenhouten eettafel ameublement voor 12 personen, de smeedijzeren bar met krukken, de piano enz. enz. Ik kan me veel niet meer herinneren van die tijd, want het was voor mij ook het einde van het schooljaar met zware proefwerken. Het was zaak die te halen, want inmiddels was duidelijk dat ik nog een jaar in Frankrijk kon blijven om er eindexamen te doen.
Hoe dan ook, een maand later woonden we in bij een oude dame op het Pomonaplein in Den Haag, op twee kamers in een parterreflat. Op bevel van mijn moeder vertrok mijn vader iedere ochtend braaf met een pakje brood om naar zijn werk te gaan. Niemand mocht weten dat hij dat helemaal niet had. Vaak ging hij in de Openbare bibliotheek zitten om een groot deel van de dag door te komen, voordat hij om half zes weer het huis in mocht. Solliciteren kun je nu eenmaal niet de hele dag. (wordt vervolgd)

Mijn vader en ik (20 augustus 2007)
Het wordt tijd voor een afronding van de serie Mijn vader en ik. Eén onderwerp verdient nog aandacht (of zie ik iets over het hoofd?). Het gaat om GELD en hoe hij en ik ermee omgingen en gaan, een overheersend verbindend thema in onze levens.

Heel lang ben ik raar omgegaan met geld. Ik ben ervan overtuigd dat dat veel te maken had met mijn opvoeding, vooral met hoe mijn vader met geld omging. Ik werd me daarvan pas op mijn achtentwintigste bewust, toen ik bij Hanneke en haar elastische gezinnengemeenschap aan de Haagse Hugo de Grootstraat was ingetrokken. Al meer dan acht jaar woonde ik zelfstandig, was getrouwd, had twee kinderen, was inmiddels aan het scheiden, maar met geld omgaan kon ik niet. Hanneke vond dat het tijd werd dat ik me wat volwassener ging gedragen. Niet aan het begin van iedere maand alle openstaande rekeningen betalen en leningen aflossen (voor zover mogelijk), vervolgens geen geld meer overhebben voor de rest van de maand, dus weer geld moeten lenen enzovoort enzovoort.

Hoe dat zo was gekomen en waar dat gedrag voor stond, was me toen een raadsel of liever gezegd: ik had er nooit over nagedacht. Ik deed het gewoon en ik zag geen reden om te veranderen. Hanneke maakte me duidelijk dat het toch wel eigenaardig was om altijd ´zonder geld´ te zitten, ondanks mijn redelijk goede salaris. Waarom ik altijd geld wilde lenen, en ook waarom ik altijd veel geld weggaf, terwijl ik me dat eigenlijk niet kon permitteren. Het heeft heel wat tijd gekost voordat ik er echt achter was hoe dat zo´n beetje zat, zeker ruim tien jaar. En dat alles onder de welwillende leiding van Hanneke.

In mijn jonge jaren speelde geld nauwelijks een rol, we hadden het financieel goed, alles wat ons hartje begeerde, zeker in vergelijking met vriendjes, vriendinnetjes en familieleden. Hogere middenklasse, well to do. Toch liet m´n vader al vroeg wat vreemde trekjes zien. Zo zei hij vaak dat hij nooit geld op zak had. Hij liet alles aan Mamma over, zei hij, het was gewoon beter dat je nooit geld bij je had. Hij liet vaak zijn lege zakken zien en z´n portemonnee, waar dan inderdaad niets in zat. Commentaar van mijn moeder op dit soort uitspraken kan ik me niet herinneren, waarschijnlijk zei ze niets. En mijn Oma, die vaak bij ons thuis was en bij wie we later inwoonden, heeft ongetwijfeld hooguit wat schamper zitten toekijken als hij weer eens de zakken van zijn broek en colbertje leegde om te laten zien dat hij geen geld bij zich had.

Toen ik op de middelbare school zat en de eerste economielessen kreeg, vertelde hij dat hij het belangrijkste op dat gebied had geleerd van zijn economieleraar op de HBS. Hij pakte een biljetje (ik denk tien gulden), waar vandaan weet ik niet, blijkbaar had hij toen wel geld op zak, hield het omhoog en zei: “Geld is niets, alleen maar een stukje papier, een afspraak tussen mensen.” Daarna scheurde hij het in snippers en gooide ze de lucht. Wat er met die stukjes gebeurd is, weet ik niet, misschien heeft m´n moeder ze aan elkaar geplakt. Hij heeft er niet meer nog naar omgekeken. Het was een schokkende ervaring. Zo´n biljet was voor mij toen een enorme hoeveelheid geld, vele malen mijn wekelijkse zakgeld.

Tijdens een vakantie in Nice met verblijf in hotel Beau Rivage, een chique hotel aan de boulevard, vertelde hij op een ochtend dat Mamma en hij de dag ervoor veel geld (duizend gulden, als ik me goed herinner) hadden gewonnen in het casino en dat ze – voor één nacht – in een ander hotel gingen overnachten. Nu ze gewonnen hadden konden ze zich dat makkelijk permitteren. Mijn zus en ik konden gewoon in Beau Rivage blijven, we zouden elkaar de volgende ochtend weer zien.

Zeer tevreden troffen we hem en Mamma de volgende ochtend op het strand. Het was heel bijzonder geweest in het duurste hotel van Nice: het Negresco. Ze hadden in een luxe suite overnacht met als hoogtepunt het riante ontbijt dat op een verguld plateau, boven zijn hoofd gedragen door een neger, op bed was bezorgd.

Tijdens diezelfde vakantie liepen we op de boulevard en werden aangeklampt door een zigeunerachtige vrouw die om een aalmoes vroeg. Mijn vader haalde

Negresco

Hal van het Negresco Hotel in Nice

wat geld uit zijn zak (dus toch…) en gooide de munten een eind weg op straat. Ik was geschokt. “Als ze geld wil, zal ze er op zijn minst voor moeten bukken,” was zijn ijzige commentaar. Ik zie de vrouw nog op haar knieën over straat kruipen om de muntjes op te pakken. Vijfenveertig jaar later, geef ik nog steeds vrij hoge bedragen aan musici, zwervers en bedelaars, meestal een biljet, variërend van vijf tot honderd euro. Ook niet normaal natuurlijk. Op de één of andere manier voel ik me nog steeds schuldig over die flagrante minachting. Goedmaken kan ik het niet, dat weet ik allang, maar toch… (wordt vervolgd)

Mijn vader en ik (19 augustus 2007)
Vandaag ben ik eenenzestig geworden en heb mijn vader negen maanden overleefd. Van m´n dertigste tot mijn vijftigste dacht ik (vaak vrij obsessief) niet ouder dan zestig te zullen worden, net als hij, die drie maanden na zijn zestigste stierf. Net als zijn vader en net als mijn opa van moederszijde. Het zat nu eenmaal in de familie, dacht ik. Maar dat bleek niet te kloppen, want – bijvoorbeeld - die opa is helemaal niet op zijn zestigste gestorven, maar bijna zeventig geworden. Dat ontdekte ik toen ik er zelf al niet meer zo zeker van was niet ouder dan zestig te worden. Ik lijk dan wel veel op m´n vader (postuur, uiterlijk, karakter, talenten), maar een aantal zaken heb ik toch echt heel anders aangepakt in mijn leven dan hij. Ik leef al tientallen jaren veel gezonder. Geen overgewicht zoals hij (100 tot 120 kilo), geen drankgebruik zoals hij, niet roken en niet op m´n 53ste hertrouwen met een bijna dertig jaar jongere vrouw, wat me ook uiterst vermoeiend lijkt, alhoewel het misschien prima is voor je conditie. En geen schuld van fl 500.000 op m´n zestigste.