|
|
|
|
Einde van een hobby-vervolg (30 juni 2009) Al snel begon mijn hobby serieuze vormen aan te nemen. De stapels verzamelde kaarten waren niet meer te overzien. Er werd overgegaan tot de aanschaf van albums, waarin de kaarten netjes gerangschikt konden worden, op soort, waarde en serienummer. Clubjes ontstonden, met bladen en krantjes die ons verzamelaars wegwijs maakten in de wereld van de telefoonkaart, inmiddels een internationaal fenomeen. Er waren zelfs twee elkaar beconcurrerende verenigingen, met verschillende
|
|
|
|
opvattingen over kaartseries, eigen beurzen etc. Echt Hollands…
Ik besloot me te beperken tot Nederlandse kaarten, en binnen dat gebeid tot zogenaamde loketkaarten, kaarten die via postkantoren en dergelijke verkocht werden + een beperkte serie zogenaamde reclamekaarten met redelijk grote oplagen. Er waren ook andere kaarten in omloop. In tegenstelling tot postzegels, kon ieder individu of bedrijf een serie kaarten laten bedrukken met eigen logo, afbeelding en/of boodschap. Verzamelen van die kaarten leek me geen beginnen aan, want de aantallen daarvan waren zo klein dat je er vaak niet of nauwelijks kon aankomen. Waarmee driftig gemanipuleerd werd, door kaarten achter te houden en maar mondjesmaat en tegen exorbitante prijzen aan te bieden aan willige verzamelaars.
Nee, een enigszins realistische hobby leek me om een complete verzameling loketkaarten aan te leggen, vanaf de dag van de eerste introductie. Dat was al moeilijk genoeg, want er werd gespaard op serienummer. Van elke kaart moest niet één, maar een aantal verzameld worden. Sommige series waren veel kleiner dan anderen, regionaal uitgebracht etc. En het was een hele toer om aan bepaalde kaarten te komen. Het had wel iets grappigs, die jacht op een serienummer, net als kinderen die zeldzame Pokemonplaatjes sparen. Al snel begon een levendige ruilhandel, want als je verzamelde, dan hield je natuurlijk hele stapels meer courante kaarten over, en soms had je ook dubbelen van minder courante kaarten. Ruilen kon per post en op beurzen, waar ik een aantal keren naar toe geweest ben. Maar dat stond toch wel erg tegen. Zo´n hele club van die treurige figuren achter hun uitgestalde kaartjes op klaptafeltjes in een of ander rokerig cafézaaltje of buurthuis in Nieuwegein of daaromtrent. Daar kwam ik nog verdrietiger van terug dan ik er naartoe ging.
Dus legde ik me vooral toe op het zelf verzamelen van grote aantallen, waardoor de kans op het vinden van juist dát serienummer vanzelf zou toenemen. En grote aantallen verzamelen kon, zo was uit eigen ´veldonderzoek´ gebleken. Ik verzamelde niet alleen meer via de eerder gemelde fietstochtjes en wandelingen in de stad, maar ook door treinreizen, het hele land door. Ja, mijn hobby begon echt serieuze vormen aan te nemen, door een samenloop van omstandigheden, die weinig met telefoonkaarten te maken had. Ik werkte op het Centrum voor Energiebesparing en schone technologie (CE) in Delft, waar ik een min of meer snelle en redelijk succesvolle carričre achter de rug had. Letterlijk achter de rug, want naar mijn idee was ik er eigenlijk zo´n beetje uitgewerkt. Ik had het gebracht tot één van de drie directieleden, een reorganisatie doorgevoerd, iedereen en alles laten trainen en scholen en allerlei andere problemen aangepakt. Het liep allemaal aardig en ik… voelde me steeds overbodiger.
Alle medewerkers van het CE hadden een OV-jaarkaart en konden dus ´vrij´ reizen. En via dat vrij reizen kon ik heel gemakkelijk ´even´ naar Rotterdam of Leiden, of welke ander plaats dan ook, om er telefooncellen na te lopen, op zoek naar nieuwe kaarten voor mijn verzameling. Op stations werd veel gebeld en daar lagen dus ook veel oude kaarten in de cellen. Voor het station Rotterdam bijvoorbeeld stond een rij van zo´n 8 tot 10 cellen, waar altijd wel kaarten te vinden waren. En dan waren er ook nog de postkantoren in al die steden, waar zich vaak een telefooncel bevond, vaak ook met een rijke oogst aan kaarten. Een paar uur reizen leverde zo al vaak een stapeltje van enkele tientallen kaarten op. Maar pas echt ´leuk´ begon het te worden, toen de telefooncellen werden uitgerust met een soort afvalbakjes, waarin de oude kaarten gedeponeerd konden worden. Die bakjes brachtten mijn verzamelwoede tot ongekende hoogte, nog versterkt door het feit da ik me steeds nuttelozere begon te voelen op mijn werk, zo rond de jaarwisseling 1991/92. (wordt vervolgd)
|
|
|
|
Einde van een hobby (17 juni 2009) Op m´n 42ste (twintig jaar geleden) sloeg de midlifecrisis in alle hevigheid toe. Ik had de leukste baan van m´n leven, een mooi huis, was net getrouwd met de vrouw van mijn dromen, we hadden een bos geplant ter gelegenheid daarvan, de kinderen waren het huis uit, de toekomst lag voor ons. Alles wat mijn hartje begeerde. En juist toen gebeurde het. Een geluksvogel als ik (even afkloppen…) heeft het natuurlijk stukken beter dan iemand die ontslagen wordt, z´n spaarcentjes in rook ziet opgaan of zijn partner verliest, maar ´leuk´ was anders. Toen ik, na een periode ziek en depressief thuis, met psychotherapie (plus Anafranil, een angstremmer met nogal vreemde bijwerkingen) weer voorzichtig aan de slag ging, kreeg ik zowaar een hobby. Geen postzegels, maar iets heel moderns: telefoonkaarten verzamelen.
|
|
|
|
Vanaf 1986 waren die in Nederland geďntroduceerd, in het begin alleen van die groene, maar al snel met allerlei afbeeldingen, reclame etc. Die kaarten zagen er bijzonder uit en hadden op sommigen een grote aantrekkingskracht. Al snel bleek een flink aantal verzamelaars actief. Zonder dat er verenigingen waren, ruilbeurzen etc., kwamen die elkaar tegen rond openbare telefooncellen, op stations, in postkantoren en overal verspreid in stad en land.
|
|
|
|
Op een enkele uitzondering na waren het mannen van mijn leeftijd, wat schichtige, somber ogende figuren die met priemende blik in de cellen speurden naar achtergelaten kaarten.
Fietsend door de stad ontwikkelde ik routes die langs een zo groot mogelijk aantal cellen gingen. Ook Hanneke werd al snel gewaar dat er iets aan de hand was. Onze geregelde wandelingen werden steeds vaker onderbroken door vreemde omweggetjes. “Waarom moeten we hier nu opeens oversteken?” vroeg Hanneke in het begin nog, maar al snel was duidelijk dat ik weer even een ´celletje´ moest inspecteren. Soms zelfs moest er ´even´ gewacht worden, omdat iemand aan het bellen was die wellicht een kaart zou achterlaten. Spannend was het altijd als er al een aantal kaarten lagen in de cel. Zouden die worden meegenomen of bleven ze liggen als volgende aanvulling voor mijn snel groeiende verzameling.
Tijdens een van die wandelingen stonden we te wachten bij een cel op de Grote Markt, hier in Den Haag. Er lag een aantal mooie kaarten in de cel, maar het gesprek dat de man voerde hield maar niet op. Hanneke zei: “Vraag gewoon even of je ze mag hebben,” maar dat durfde ik niet. Het was dan wel een hobby, maar voor mij is hij altijd met een zekere mate van schaamte omgeven geweest. Hanneke had daar minder last van. Na nog een tijdje wachten, liep ze opeens op de cel af, deed de glazen deur open en zei tegen de bellende man: “Goh meneer, mijn zoontje spaart telefoonkaarten, mag ik die oude daar misschien hebben?” Even later werden de kaarten me, met een brede glimlach overhandigd. (wordt vervolgd)
|
|